Wij vervolgen waar wij vorige week zijn gestopt.
Neem mijn zonden en mijn schuld
in 't beleid van Uw geduld.
Maak dat ik, opstandig kind,
steeds de weg tot U hervind.
Wij kennen het allemaal wel. Wij krijgen op een verjaardag een (in de ogen van de gever) prachtig cadeau, maar zelf vinden wij er eigenlijk niet echt iets aan. Wat moet je er dan mee doen? Weggooien is ook zonde. Nou weet je, wij geven het wel aan iemand anders cadeau en presenteren het als een speciaal voor die persoon uitgezocht presentje. Wat zal de ander er blij mee zijn!
Iets weggeven wat je lief is, dat begint al een stuk lastiger te worden. Geef je als kind je liefste knuffel aan een ander? Geef je als volwassene je favoriete boek cadeau aan de ander? Dan klinkt toch snel het antwoord: Liever niet! (Want nee, dat is gelijk weer zo definitief). Als wij echt heel veel om de ander zouden geven dan willen wij het zeker in overweging nemen.
Nog een stapje verder: kunnen wij iets weggeven wat in ons zit, wat een stukje van ons is? Dan klinkt wel een overduidelijk; NEE! Dat is niet mogelijk. Maar in dit vers staat het anders wel. Menselijkerwijs zou het niet kunnen, maar toch vragen wij in dit vers: Neem mijn zonden en mijn schuld. Als wij dat even op ons in laten werken dan zouden wij ons toch weg moeten schamen. Al die zonden, al die schuld… Hoe zouden wij ooit aan iemand kunnen vragen die van ons weg te nemen? Kunnen wij dat? Mogen wij dat?
Dan moeten wij wel uitzuchten met psalm 6: “Vergeef mij toch al mijn zonden!”
Wij vragen Hem de zonden van ons weg te nemen, ja, zelfs van ons; opstandige kinderen. Kinderen opstandig? Soms. Als het niet gaat zoals de kleine wens klinkt er gemopper, komt de pruillip en zet het kind zich af. Zijn wij als volwassene anders? Het gaat op het werk niet zoals we willen, onze wederhelft maakt net een grapje te veel… Wij verzetten ons, klagen het uit tegen eenieder die ons maar horen wil, proberen de ander in de val te laten lopen en als het nodig is te negeren. Totdat wij onze zin krijgen dan toch.
En even terugkomend op het thema; zijn wij ook niet opstandig als wij gekrenkt lijken te worden in onze onafhankelijkheid? Dat is dat het moment om te vechten voor onze eer, voor onze zelfstandigheid.
De dichter weet; ik ben dat opstandige kind. Hij twijfelt niet, en vraagt dan ook in afhankelijkheid van Hem of hij hem wil leiden in de rechte paden, op de smalle weg. “Verlevendig mijn hart door Uwe wegen;
Dat mij 't betreen dier paden vreugd verschaff'.” (Psalm 119:19)
Neem, o Trooster, mijn verdriet,
Gij veracht mijn tranen niet.
Maak dat ook in mij uw kracht
steeds in zwakheid wordt volbracht
Wat een inhoud in dit vers! Reformatorisch Nederland zingt dit couplet echter niet vaak. Maar waarom niet? Het lied is opgetekend in het Oud-Katholiek Gezangboek. (Let op: niet Rooms-Katholiek). En als wij naar de tekst kijken, biedt dit vers dan niet juist een ongelofelijke diepte, maar ook een grote hoogte?
“…en het uitnemendste van die is moeite en verdriet…”aldus Psalm 90. Wie kan er zeggen zonder verdriet te zijn? Wat is er veel smart in de wereld. Elk hart heeft zijn smart, elk huis zijn kruis. Wat vloeien er dagelijks ontelbare tranen uit vele paren ogen. Tranen om het verlies van een dierbare, tranen om pijn door anderen ons aangedaan, tranen uit compassie met de ander, tranen om leed ons aangedaan. Tranen om smartelijk lijden, zowel fysiek als mentaal.
Vloeien er ook tranen om onze zonde? Want daar gaat het hier om. Om die zuchten en die zorgen die niet verborgen zijn, daar Hij alles ziet en weet (Psalm 38). Die tranen worden gezien van verre. Als het verdriet ons overmant is het hart klein. Dan achten wij onszelf niet meer hoog, dan snikken wij het uit van pure ellende. Als die tranen dan worden gezien…
Dan heffen wij het hoofd weer op! Dan keert de kracht terug in ons. Dan worden onze tranen gedroogd, dan voelen wij ons gesterkt. Dan blijft de smart over de zonde voortbestaan, maar is er ook de jubel over de kracht die Hij ons schenkt.
Volgende week het afsluitende artikel
Johannes R
Reactie plaatsen
Reacties