Bron van Zaligheden (3/3)

Gepubliceerd op 1 juli 2022 om 17:00

Voor de derde en laatste keer gaat dit artikel over het geestelijk lied ‘Bron van Zaligheden’. In de voorgaande weken zijn de eerste 2 verzen behandeld.

 

Bron van mijn verblijden,
Leer mij ook in ’t lijden
Stil zijn en verheugd.
Dat men in mijn wezen
Duid’lijk steeds moog’ lezen:
Jezus’ kracht geeft vreugd.
Dan zal eens in ’t uur van scheiden
Zelfs de dood mijn ziel verblijden.

 

Bron van mijn verblijden

Wederom opent het derde couplet met het woord ‘bron’. Het is het overkoepelende thema van de 3 verzen, het is dat woord wat alle drie de coupletten met elkaar verbindt. Waar het eerst ging over de bron van zaligheden en de bron van geesteskrachten, volgt er in dit couplet een 3e smaak: Bron van mijn verblijden. De stromen die vloeien vanuit deze Bron zijn rijk en veel. Zij bevatten meer smaken dan ik in dit artikel zou kunnen beschrijven.

 

Een opvallend verschil is er tussen de eerste twee coupletten en dit couplet. Waar de eerste zin in de ander coupletten algemeen was is er in dit couplet een persoonlijke uiting. ‘Bron van MIJN verblijden’ staat er immers. De dichter van het lied laat hier het hart spreken. Het is geen beschrijving meer van de Bron, het is een persoonlijke beschrijving van zijn gevoel geworden.

 

Zoals vaker in liederen is er ook in dit geestelijk lied een opbouw. Waar eerst de diepte besproken wordt gaat men nu voor heel even over in de vreugde. Het smeken uit vers 1 en het vragen uit vers 2 heeft geleid tot het geloven in vers 3. En dan is er vreugde in het hart. Dat jubelt de dichter het uit: “Bron van mijn verblijden! Nee, ik ben niet zomaar vol van vreugde, ik ben niet zomaar blij! De bron van mijn vreugde is de Bron waar de rijke stromen der zegen uitvloeien. Ik heb iets mogen smaken van die stroom. Een druppel was mij genoeg!”

 

Leer mij ook in ’t lijden
Stil zijn en verheugd

Al is de dichter verheugd, toch weet hij dat hij aangevochten zal worden. De leerling uit vers 2 is nu niet de meester geworden, nog steeds is er een afhankelijk vragen. Wederom klinkt er: “Leer mij!”

 

De vraag die hier gesteld wordt is een onmogelijkheid. Hoe kun je dit vragen? In lijden stil zijn en verheugd… het is niet wat de mens van nature doet.

 

Als het lijden ons treft, als de tijden donker zijn, als lichamelijk of geestelijke pijn ons lot is… Wat doen wij dan? Wij klagen. Wij kermen het uit. Iedereen moet horen hoe ellendig wij zijn. Hoe kunnen wij dan blij zijn? Ik pak de Statenvertaling er eens bij en lees in Handelingen 16 vers 25: “En omtrent den middernacht baden Paulus en Silas, en zongen Gode lofzangen en de gevangenen hoorden naar hen.” Dit voorbeeld is het antwoord op deze vraag.

 

Zijn wij in lijden stil en verheugd?

 

Dat men in mijn wezen
Duid’lijk steeds moog’ lezen:
Jezus’ kracht geeft vreugd.

De dichter wijst erop dat niet alleen uit mooie woorden moet blijken dat hij gelooft. De dichter wijst erop dat niet alleen uit daden moet blijken dat hij gelooft. De dichter wijst erop dat niet alleen uit uiterlijk vertoon moet blijken dat hij gelooft.

 

Hij omschrijft het als ‘mijn wezen’. Niet in een deel ervan, maar in heel mijn zijn! In alles wat ik doe. In alles wat ik zeg. Het is geen schone schijn, het is waarheid. En dat merkt men dan aan ons. Het valt op.

 

Dan klinkt er niet: “Tsja… ze lopen altijd in het zwart, maar ik heb het gevoel dat ze op ons neerkijken”

Dan klinkt er niet: “Op zondag groeten ze je vroom als ze langs lopen, maar als ik op maandag zeggen ze nies”

Dan klinkt er niet: “Doordeweeks kan er alles mee door, maar zondags zie je of hoor je ze niet.”

 

Nee, dan wordt heel ons wezen, ons hele voorkomen en zijn, een voorbeeld voor hen die geen deelhebben aan de vreugde.

 

Dan zal eens in ’t uur van scheiden
Zelfs de dood mijn ziel verblijden.

De laatste 2 regels liggen voor. Aan het einde van zo’n lied verwacht je een finale ultimo, een grote uitbarsting, een spetterend einde. Niets is minder waar.

 

Het is alsof er voor de laatste 2 regels van dit een lied een stilte valt. Heel even houdt ieder de adem in. De emotie is voelbaar. Het hart van de dichter spreekt nog 1 keer. Hij reflecteert op al zijn vragen, hij reflecteert op alles wat hij als leerling geleerd heeft en trekt uit dat alles een conclusie: ‘Dan zal’. Hij is ervan overtuigd. Hij weet zeker dat…

 

“Zelfs in het uur van scheiden zal de dood mijn ziel verblijven.” Hij heeft het over een hele ingrijpende zaak. Het moment waarop hij zijn laatste adem uitblaast. Het moment waarop ziel en lichaam scheiden gaan. Het moment waarop wij een laatste blik werpen op de wereld om ons heen om daarna te sterven. Dat hele ingrijpende moment waar ieder mens tegenop kijken.

 

Een onnatuurlijk proces was ons ten deel is gevallen door de val uit Genesis 3. Daar lezen wij in vers 19: “want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren”.  

 

Als er dan geen hulp en hoop is, dan is alles duister om ons heen. Maar als er dan hulp is besteld bij de Borg, de Bron, dan is het sterven ons zoet. Dan is zelfs de dood ons tot vreugde omdat wij na de dood eeuwig mogen zingen van Gods goedheid.

 

Hoe kan ik dan beter dit artikel afsluiten met de tekst uit Psalm 103 vers 8:

 Gelijk het gras is ons kortstondig leven,
Gelijk een bloem, die op het veld verheven,
Wel sierlijk pronkt, maar kracht'loos is en teêr;
Wanneer de wind zich over 't land laat horen,
Dan knakt haar steel, haar
schoonheid gaat verloren;
Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer.

 

Nee, veel beter kan ik dit artikel afsluiten met de tekst uit Psalm 103 vers 9!

Maar 's HEEREN gunst zal over die Hem vrezen,
In eeuwigheid altoos dezelfde wezen;
Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht,
Dat zijn verbond niet trouweloos wil schenden,
Noch van Zijn wet afkerig d' oren wenden,
Maar die, naar eis van Gods verbond, betracht.

 

Johannes R