't Is Middernacht...

Gepubliceerd op 15 april 2022 om 21:00

Het loopt tegen de avond als ik het huis in Jeruzalem verlaat. De drukte van de overvolle stad heeft zich verplaatst naar in de woningen en op de daken. Een zacht geroezemoes weerklinkt als ik door de smalle straten van het oude Jeruzalem dwaal. Het is druk in Jeruzalem. Veel reizigers zijn al in de stad. Over een paar dagen vangt het Paasfeest aan. Velen willen dan de tempel bezoeken en deelnemen aan de activiteiten. Voor hen die onderweg zijn dringt de tijd, morgenavond vangt de Sabbat aan. Dan is overbodig reizen niet meer toegestaan.

 

Dwalend door de oude straten bereik ik de oostkant van de stad en loop de poort door. Even sta ik stil en kijk in het rond. Voor mij ligt het dal, daarachter zie ik in het licht van de ondergaande zon de olijfplantages op de hellingen van de berg aan de andere zijde van het dal. Ik loop een paar meter voort op de weg en draai mij dan even om. In het licht van de laatste zonnestralen lijkt de stad Jeruzalem een blinkende stad, met wegen van gouden klinkers en huizen van het fijnste goud. De poort lijkt van paarlen gemaakt. Het Jeruzalem wat hier voor mij ligt, het ligt er vredig bij tijdens deze zwoele lenteavond.

 

Als de zon achter de stad is gedaald draai ik mij om en loop verder. Dof klinken mijn voetstappen in het mulle zand. Spoedig zet de schemer in. De vogels stoppen met zingen en stoppen hun kopjes tussen de veren. De dieren in het veld zoeken hun holen op om beschutting voor de nacht te zoeken. Ik loop langzaam verder het dal door en begin aan de overkant weer te klimmen, de Olijfberg op. In de nu ingevallen duisternis ontwaar ik de hof van Getsemane, die zwart afsteekt tegen de donkerblauwe avondlucht.

 

Het is tegen middernacht als ik bij de ingang van de hof aankom. Ik draai mij nog eens om en zie in de verte enkele vuren flakkeren. Daar ligt de stad die ik eerder op de dag verlaten heb. Boven die stad glinsteren nu ontelbare sterren, teken van Gods verbond aan Abram; ‘Zie nu op naar den hemel, en tel de sterren, indien gij ze tellen kunt; en Hij zeide tot hem: Zo zal uw zaad zijn!’ – Genesis 15 : 5.

Ondanks dat Abrams zaad zeer vermenigvuldigd is, ik sta hier alleen in de stilte van de nacht. Een vredige rust om mij heen.

 

Ik draai mij om en loop de hof in. Het bladerdak van de olijfbomen sluit zich boven mijn hoofd. Het licht van de sterren, ja, zelfs het licht van de maan is amper te zien. Een dichte duisternis is om mij heen. Alles is in rust, het loopt dan ook bijna tegen middernacht. Niets verstoort meer de rust van de nacht.

 

Niets? Ja, toch. Zachtjes hoor ik de ademhaling van enkele mensen. Als mijn ogen gewend zijn aan de duisternis ontwaar ik de gedaanten van 3 mannen die hier, bij de ingang van de hof, liggen te slapen. Zachtjes loop ik dichterbij om te zien wie het zijn. Als ik goed kijk herken ik ze; het zijn drie discipelen van de Heere Jezus; Petrus, Johannes en Jakobus, rustig is hun ademhaling. Hoe kunnen ze zo rustig slapen? Zijn de zorgen om de Meester hun niet bekend? Heeft het avondmaal eerder op de dag geen diepe indruk op hen gemaakt?

Zelfs die opstandige, driftige Petrus; hij ligt hier rustig te slapen. Hoe is dat mogelijk? Petrus, weet je niet wat je over een paar uur gaat doen? Dat je de Meester die je zo liefhebt, tot driemaal toe zal verloochenen? Nee, Petrus slaapt…

 

Ik loop verder de hof in. De ademhaling van de mannen achter mij is niet meer te horen. Het is weer stil om mij heen. Tot….

 

Weer hoor ik een ademhaling maar nu anders. Moeilijk en zwaar klinkt de ademhaling. Direct hoor ik het, deze Mens lijdt een bittere smart. In het vage licht ontwaar ik een Gedaante die op de grond licht. Een volwassen Man, in de kracht van Zijn leven. Maar dat zou je op het eerste gezicht niet zeggen; in heftige zielensmart kruipt Hij over de grond; een worm gelijk. ‘Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen, en veracht van het volk.’- Psalmen 22 : 7.

 

Ik weet wat het is om volwassen mannen te horen huilen. Er zijn weinig dingen die zoveel indruk maken als het geluid van een huilende man; gebroken door de smart, de tegenvallers, het verdriet. Toch…

 

Inmiddels is het middernacht en kijk ik naar de Gedaante die voor mij ligt. Het huilen klinkt anders als het voor mij herkenbare geluid. Het is wenen, maar de oorzaak ligt niet in Hem. Ik sta daar, samen met u te kijken naar een strijd die zwaar gevoerd wordt. Daar ligt Hij, de Levensvorst, tot de dood bedroeft in het stof. Echter, niet vanwege Zijn zonden, maar vanwege mijn zonden die Hem wonden. Ik ben er de reden van dat hij daar lijdt en Zijn strijd alleen moet voeren.

 

Het is middernacht en niemand is er voor Hem. Zijn jongeren slapen, Zijn Vader is van hem geweken en ik… ik sta ernaast. Onder de indruk, jazeker! Ik huil mee uit compassie. Maar gevoel ik iets van die strijd? Zijn het oprechte tranen die over mijn wangen lopen? “Weent niet over Mij, maar weent over uzelven, en over uw kinderen” – Lukas 23 : 28b.

 

Het is middernacht als zacht Zijn lippen bijna onhoorbaar woorden vormen. In het diepst van de strijd vlucht Hij tot Zijn Vader. Als ik goed luister hoor ik woorden die ik ken. “Uw wil geschiedde” – Mattheüs 6 : 10b. Het zijn de woorden, gelijk aan de strofe uit het ‘Onze Vader’, een gebed wat wij dagelijks bidden. Hoe vaak bidden wij dit gebed niet, zonder te beseffen wat wij bidden. Zolang er geen zorgen zijn, dan gaat het makkelijk. Maar wat als er ziekte of leed is? Dan wordt het opeens lastiger om “Uw wil geschiedde” uit te spreken. Want kan dit Gods wil zijn? Dan slaan wij de woorden liever over. Wij wel, maar Hij, daar aan onze voeten niet. Juist in het diepst van de strijd klinkt van Zijn lippen: “Mijn Vader, dat Uw wil geschied’”.

 

Na die woorden keert de stilte terug. Enkel Zijn ademhaling is nog hoorbaar: de ademhaling wordt nu rustiger. Het is, alsof de strijd voor even gestreden is. De duivel heeft hier verloren; die vlucht de hof uit naar een groep mannen die met zwaarden en stokken komt aangetrokken over diezelfde weg als waar wij eerder op de avond liepen.

Maar hier in de hof lijkt het alsof het bladerdak wijkt en de maan een helder licht laat schijnen. Het is alsof een straal van omhoog Hem versterkt. Dan verlaat Hem de strijd en versterkt de Vader den Man van Smart, dan is hier het lijden ten einde en overwint Hij hier, als de Levensvorst.

 

Al liggen Gabbatha, Golgotha en het graf nog voor… Hier klinkt al de voorbode van ‘Het is volbracht!’ – Johannes 19 : 30. En niet alleen dat, dan blikken wij hier in de hof al vooruit naar Pasen, dan zal Hij opstaan uit de dood die Hem nu nog wacht. Als dan de strijd hier gestreden ons tot zaligheid mag worden, dan lijkt het, alsof wij daar in de hof de woorden uit 1773 zelfs al horen. 
Dan horen wij niet meer Psalm 22 : 1, maar wel Psalm 52 : 7.

Dan klinkt er geen “Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij” meer, maar dan klinkt het;

 

“Mijn God, mijn God, U zal ik eeuwig loven,
Omdat Gij 't hebt gedaan;
'k Verwacht Uw trouwe hulp van boven;
Uw waarheid zal bestaan;
Uw naam is voor 't oprecht gemoed
Van al Uw gunstvolk goed.”

 

Johannes R


Meer Pasen:

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.