De musicerende hazen

Gepubliceerd op 17 januari 2025 om 17:00

Het is een wonder dat ik een artikel schrijf over dit kinderliedje. Daar wil ik u toch op wijzen voordat ik verder schrijf.

Misschien denkt u: “Dit liedje ken ik niet?” Dat begrijp ik goed. De titel van dit lied is namelijk niet bij iedereen bekend. Meestal kennen we het liedje aan de hand van de eerste regel. De tekst is als volgt:

In een groen, groen, groen, groen knollen-knollenland
Daar zaten twee haasjes heel parmant
En de één die blies de fluite-fluite-fluit
En de ander sloeg de trommel
 
Toen kwam opeens een jager-jager-man
En die heeft er één geschoten
En dat heeft naar men wel denken denken kan
De ander zeer verdroten

 

Natuurlijk kennen we dit kinderliedje allemaal. Generatie na generatie wordt het doorgegeven en leren kinderen het zingen. Maar heeft u ooit stilgestaan bij de tekst en de inhoud ervan? Want eigenlijk ontvouwt zich hierin een drama.

 

Het liedje begint zo vrolijk en onschuldig. Voor onze geestesoog verschijnt een groene, sappige grasweide, waar twee schattige haasjes elkaar gezelschap houden. Het zijn broertjes: pluizig, rond en zacht, met grote oren waarvan bij één een punt charmant omgekruld is. Tussen het gras en de vele klavertjes – die ze zo heerlijk vinden – zitten ze samen muziek te maken. De één blaast op zijn fluit, terwijl de ander het ritme meeslaat op zijn trommeltje. Wie goed luistert, kan de melodie bijna horen weerklinken over het veld.

 

Maar wij zijn niet de enigen die de muziek horen. Ook de oren van de jager spitsen zich. Zo’n ruwe, onheilspellende man, met een wilde baard en een scheef op zijn hoofd geplaatste jagershoed. Zijn vette, onverzorgde haren hangen slordig over zijn schouders. Met geniepig samenknijpende ogen speurt hij als een havik het veld af. "Waar zitten die heerlijke, vette, ronde, sappige en malse hazen?" mompelt hij in zichzelf.

 

Wanneer zijn blik de prooi heeft gevonden, grijpt hij zijn jachtgeweer van zijn rug. Naast hem hijgt zijn jachthond, ongeduldig trekkend aan de lijn. Ook de hond ruikt de hazen en zijn dorst naar bloed is gewekt. "Stil, jongen," sist de jager met een scherpe toon. "Eerst goed richten, straks mag jij hem voor mij halen."

 

De jager tilt het geweer omhoog en knijpt één oog dicht. Hij richt, spant zijn vinger om de trekker en schiet. Met een doffe knal verlaat de kogel het wapen, scheert door de lucht en niet lang daarna ligt één van de haasjes dood op de grond.

Angst is te lezen in de ogen van de andere haas. Hij gooit zijn instrument weg, vlucht nu het nog kan en duikt met betraande ogen, wenend van ellende om zijn verloren broertje, zijn holletje in. Dit, zodat de aanstormende jachthond hem niet tussen zijn in het zonlicht blikkerende tanden kan nemen.

 

Nu, zegt u het zelf maar: bekruipt u ook dat onbehaaglijke gevoel? Want hoewel het liedje vrolijk klinkt, heeft het toch een minder opgewekte inhoud. Natuurlijk begrijp ik dat jagen van oudsher een noodzaak was om mensen te voeden en te voorzien in hun levensonderhoud. Toch, in dit geval kunnen we ons afvragen: was hier sprake van jagen uit pure noodzaak, of was de jager eigenlijk een stroper die handelde uit eigenbelang?

 

De overlevering vermeldt het niet. Wel weten we dat dit liedje is geschreven door een predikantszoon die de liturgie verkoos boven de theologie en dat de muziek werd verzorgd door Johannes Worp, een bekende naam in de wereld van psalmspelend orgelland vanwege zijn koraalboek bij de 150 psalmen.

 

Toch kan ik u verzekeren dat ik een veel slechter gevoel heb overgehouden bij dit liedje dan u. Want ik heb naast de droevige inhoud ook te maken met een jeugdtrauma wat spontaan weer opspeelt.

 

“Het is medio jaren '90. We zijn met de familie op vakantie in Drenthe, waar ik mijn verjaardag mocht vieren. Voor een jong kind is dat een groot festijn. Mijn verjaardag viel samen met de laatste dag van onze vakantie. Traditiegetrouw bezochten we het pannenkoekenhuis. Strak in mijn ‘verjaardags’pak zat ik te smullen van een pannenkoek met suiker.

 

In het restaurant werd muziek gemaakt. Een stevige, grote Drentenaar met een bolle buik, lange baard, jagershoed en een gitaar in zijn hand ging samen met een tenger mannetje met vettig, middellang haar langs de tafels. In plat Drents vertolkte hij bij elke tafel een kinderliedje.

 

Persoonlijk had ik het restaurant al willen ontvluchten, want ja, ik voelde de bui hangen. En jawel, bij onze tafel aangekomen wist hij natuurlijk dat ik jarig was. Het hele restaurant werd door zijn gebulder aangespoord om me toe te juichen met een luid hiep hiep hoera!

 

En natuurlijk hoorde daar muziek bij. Speciaal voor de jarige vertolkte hij, in onverstaanbaar plat Drents…”

 

U kunt het vast wel raden. Sinds die dag kan ik dit liedje niet meer horen en denk ik terug aan de muzikanten die het zo goed bedoelden, maar mij een ‘onvergetelijke’ verjaardag bezorgden.

 

Johannes R

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.