De grafdelver heeft zijn werk gedaan. Een rechthoekig gat in de grond is daarvan het bewijs. Er waait een kille wind, het is nat en vochtig op de begraafplaats. Ik zet mijn kraag op en staar naar het donkere gat voor mij.
Het lege graf is als een prediking van smaad en schande; immers staat er niet geschreven; stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren (Genesis 3)? Hadden wij geen zonden gedaan, dan was de straf op de zonde er niet geweest. Nu moeten wij allen sterven. Nu moeten wij allen aan de schoot van de aarde worden teruggegeven.
Langzaam kom ik dichterbij en werp een blik in het nog lege graf. De diepte is onmetelijk. In het graf grimd' de open hel mij aan met al haar duizendtallen. Zij zijn mij voorgegaan. Zij zijn de weg gegaan van alle vlees. Voor hen is de hoop vervlogen.
Vanuit de diepte hoor ik twee woorden die mij doen sidderen: "Nooit genoeg!" "Nooit genoeg!"
Verschrikt doe ik een stap achteruit. Het graf raakt nooit vol, het blijft levens eisen. Nooit genoeg!
Achter het graf staat een steen met de naam van de overledene en de geboorte- en sterfdatum. Ook staat er de tekst: "Want alle vlees is als gras, en alle heerlijkheid des mensen is als een bloem van het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen" (1 Petrus 1 : 24)
Het is al verloren. Er is geen uitzicht meer. Tranen vullen mijn ogen. Het is hopeloos!
Plotseling word ik gestoord in mijn gedachten. Verderop zie ik de dragers met de kist met daarin de overledene zich langzaam en eerbiedig over het pad mijn kant op bewegen. Achter hen de rouwstoet in stemmig zwart. Zij brengen vandaag hun geliefde naar de laatste rustplaats. Voorgoed zullen ze straks afscheid moeten nemen.
Zo'n 2000 jaar eerder, Hof van Arimathea, Jeruzalem
In het licht van de ondergaande zon zie ik de rouwstoet de geopende grafkamer naderen. Nou ja, rouwstoet... slechts twee mannen die tussen hen in een baar dragen met daarop het gebalsemde lichaam van de overledene. Als zij mij passeren dringt de geur van de balsem mijn neusgaten binnen. De geur van de dood.
Beseffen we wie zojuist de grafkamer is binnengedragen? Waren we erbij toe zo'n 33 jaar geleden er een ster boven Bethlehem stond? Waren we erbij toen een week geleden het Hosanna klonk voor de Koning die ons zou bevrijden van de Romeinse overheersing? Waren we erbij toen Hij vannacht over de grond kroop in de hof van Gethsemané en hij in diepe nood smeekte: "Laat dezen drinkbeker van Mij voorbijgaan" (Mattheus 26 : 39)? Waren we erbij toen Hij vanmiddag met grote stem, hangend aan het vloekhout des kruises, uitriep: "Het is volbracht!" (Johannes 19 : 13)?
Of is Hij die hier het graf werd binnen gedragen en aan de aarde werd besteld voor ons zoals een van die andere duizendtallen? Een mens en niets meer?
De mannen gaan met de baar de grot binnen, om even later met een lege baar terug te keren. Veel gesproken wordt er niet. Ze wentelen de steen voor het graf en vertrekken in de donkere nacht.
Ik kijk ernaar en voel het; Er is geen uitzicht meer. Tranen vullen mijn ogen. Het is hopeloos! Hopeloos? Ik haast mij mijzelf te corrigeren, want in de Apostolische geloofsbelijdenis stopt het toch niet na: "is gekruisigd, gestorven en begraven"? Hier is de Zaligmaker het graf ingegaan om voor Zijn volk de zaligheid te verdienen. Door Zijn dood is er voor ons genezing mogelijk van de kwaal der zonden.
Drie dagen later
Ten derde dage wederom opgestaan van de doden... (Apostolische geloofsbelijdenis).
Ik sta nog voor de groeve. De steen is afgewenteld. Het is vroeg, deze zondagmorgen. Als de vogels hun lied hebben gezongen en de zon in het oosten is gaan stralen klinkt er de juichende toon van een bazuin, er klinkt een stem die galmt door gans' Jeruzalem: "Hij leeft! De Heer is waarlijk opgestaan!"
Maar bovenal klinkt het: "Geen graf hield Davids Zoon omkneld, Hij overwon!"
De strijd op de dood is overwonnen. De lijdende Borg heeft voor Zijn volk de zaligheid verdient. Hij is uit de dood opgestaan om ons het leven te schenken. Wel moeten wij allen door de Jordaan des doods, maar "indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven" (Romeinen 6 : 8). Dan mag dat voor Zijn kinderen een blij vooruitzicht zijn.
Mag dat ook voor mij zo zijn? Mag dat ook voor u zo zijn?
Terug naar vandaag
Langzaam passeert de baar mij. Welke geur dringt nu mijn neus binnen? De geur van de dood? Dan heeft het nare graf (Psalm 140) weer een ziel gewonnen. Of ruik ik een geur Christi? Een liefdesgeur die elk tot liefde zal nopen? (Psalm 133)
Als de kist met het ontzielde lichaam de aarde inzakt staat de rouwende familie er huilend omheen. . Maar dan kan een straal zonlicht de vochtige aarde verwarmen. Dan staat er op de steen geschreven: "Hier rust". Dan kan er ondanks het grote verdriet ook hoop zijn op een betere toekomst voor hen die Hem van harte liefhebben. Ja, dan kunnen de nabestaanden zelfs een lofzang aanheffen en zingen met psalm 45 vers 7: "Nu leidt men haar in statie, uit haar woning, in kleding, rijk gestikt, tot haren Koning."
Want ook voor deze overledene zal eens de dag komen waarop het lichaam uit de aarde op zal staan en verenigd zal worden met de ziel, om dan voor altijd de lofzang aan te heffen tot eer van Hem! En dat kan alleen doordat Kerst, Hemelvaart, Pinksteren, Goede Vrijdag en Pasen hebben plaatsgevonden. Dat kan alleen door Zijn lijden en sterven. Dat kan alleen doordat HIJ LEEFT!
Nog één ding... als ik mij omdraai zie ik een nieuw graf naast het pad liggen. Op de steen staat mijn naam. Mijn geboortedatum staat er al, mijn overlijdensdatum nog niet. Maar dat is niet het belangrijkste. Wat zal de tekst zijn die er op mijn steen zal staan? "Verloren" of "Hier rust..."?
Johannes R
Is dit een artikel waarin we alleen de ellendige doodsstaat van de mens lezen?
Of las u juist een boodschap die snijdend was, maar waar wel hoop in lag?
Leest u dan eens mee uit Hebreeën 10 : 19 – 22:
Dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben, om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus,
op een versen en levenden weg, welken Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is, door Zijn vlees;
En dewijl wij hebben een groten Priester over het huis Gods;
Zo laat ons toegaan met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, onze harten gereinigd zijnde van het kwaad geweten, en het lichaam gewassen zijnde met rein water.
Kunt u er dan vrijmoedig naar uitzien om in Christus geheiligd te zijn? Zijn werk is aan het kruis volbracht waarbij Hij als de lijdende Borg heeft betaald voor de zonden van Zijn volk. Als dat waarheid is geworden kan een mens niet meer boven God uit komen maar worden wij klein onder Zijn grootheid. Het maakte diepe indruk toen mijn vader op zijn sterfbed tegen mij zei: "Jongen, als Christus in je leven komt wordt je als mens zo klein, dan kom je niet meer boven een grassprietje uit." Ik mocht daar iets zien van de nederigheid van de mens tegenover Christus.
In Hebreeën 4 : 9 leest u: Er blijft dan een rust over voor het volk Gods.
Als wij die rust mogen ervaren, dan kunnen wij alleen nog maar diep buigen voor Hem. Dan buigen wij diep in het stof en moeten wij "amen" zeggen op al het bovenstaande en zingen wij stamelend mee met de woorden van het gebed des Heeren, vers 10:
Ja, Amen, trouwe Vader, ja;
Wij maken staat op Uw genâ.
Ons hart, o God, die alles ziet,
Veroordeelt ons in 't naad'ren niet;
Het zegt, daar G' op ons bidden let,
Gelovig Amen op 't gebed.
Henco Aarnoudse
Reactie plaatsen
Reacties