‘Ding Dong Ding Dong Ding Dong’
De oude, staande klok in de hal laat zijn gelui horen. Het is negen uur ’s avonds en buiten is het, op deze koude en natte zomerdag, al bijna donker.
Ik zit met de avondkrant voor mij in mijn oude leunstoel, op de achtergrond klinkt de stem van sopraan Bianca Castafiore die een liefdeslied ten gehore brengt. Overal in huis heb ik kaarsen aangestoken. Het licht flikkert zachtjes door de kamer.
Net als ik een slok van een kop warme thee wil drinken wordt er hard op de deur gebonsd.
“Doe open! Doe open! Dit is een noodgeval!”
Verbaasd zet ik mijn kop thee neer en loop naar de deur. Nadat ik hem opengedaan heb zie ik twee doorweekte agenten staan. Het water loopt zelfs in een straaltje van hun bolhoed af.
“De naam is Jansen” zegt de eerste.
“Mijn naam ik ook Jansen!” zegt de tweede.
“Mogen wij even binnenkomen?” klinkt het in koor.
“Natuurlijk mannen, kom erin. Wat brengt u hier op deze regenachtige avond”
“Het is een ramp! Hij is verdwenen!” roepen ze in koor.
“Kom er nu eerst eens in. Doe uw jas uit, zet uw stok neer, en leg uw bolhoeden op de kapstok. Dan maak ik een kop thee en kunt u opwarmen.”
Zogezegd, zo gedaan. Niet veel later loop ik met 2 kopjes thee de kamer in en ga zitten.
“Het is een ramp, meneer. Hij is gestolen!” klinkt het weer in koor.
“Wordt nu eens rustig heren, zo begrijp ik er niets van. Wat is er gestolen?
“De grootste diamant ter wereld! Hij werd tentoongesteld op een tentoonstelling in Antwerpen en nu is hij weg!”
“Maar hoe weet u nu zo zeker dat de diamant is gestolen en niet bijvoorbeeld op de verkeerde plaats is gelegd?
“Nou, dat zullen wij u vertellen meneer. Vanmiddag is de diamant verdwenen, vanavond ontvingen wij een blanco doos op het politiekantoor. Kijkt u hier maar meneer, deze doos is het.”
Verbaasd kijk ik naar de natte doos die tussen mijn gasten op de vloer staat. “Is het veilig om de doos te openen?”
“Zeker, wij hebben het ook gedaan. Kijkt u zelf maar meneer.”
Als ik in de doos kijk groeit mijn verbazing, daar ligt op een keurig roodfluwelen kussentje een… aardappel. In de aardappel is een geel vlaggetje gestoken met op dat vlaggetje de tekst: “Wie zoekt zal vinden – Aanwijzing 1: Er zal vast nog geen belletje gaan rinkelen. Gna Gna Gna… “
“U bent de beste detective die ons land rijk is, meneer. Kunt u dit raadsel oplossen?” Hoopvol kijken beide agenten mij aan. In mij begint het te borrelen. Dit is wat ik leuk vind, en veel heb ik op dit moment toch niet te doen.
“Heren, ik ben uw man! Ik ga op onderzoek uit!”
“Dank u! Dank u!” roept Jansen uit.
“Zeker, dank u, dank u hartelijk!” roept ook Jansen uit.
De heren springen van hun zitplaatsen op, trekken hun jas aan, zetten hun hoed op, nemen de wandelstok in de hand en lopen naar buiten de regen in. De deur valt achter hen in het slot.
Hoofdschuddend kijk ik de mannen na. Waar moet ik nu toch eens beginnen…
Om mijn gedachten wat te verzetten pak ik de krant weer op en laat mijn ogen over de tekstkoppen gaan: “Vlaanderen wil bij Nederland horen”, “Nog steeds geen regering. Komt er aan de formatie ooit nog een einde?”, “Burgemeester gefrustreerd: Ik kom niet bij de mensen binnen”.
Ik besluit het laatste artikel te lezen. In het artikel doet de burgemeester van het kleine dorpje Cent zijn beklag. Hij probeert in zijn drukke schema tijd vrij te maken om bij zijn burgers op bezoek te gaan. Nu was dat een keer gelukt, stond hij aan te bellen en ……..
Ik weet waar de eerste aanwijzing mij heen brengt. Snel pak ik mijn jas, en loop ook de regen in. Ik spring in mijn auto en rijdt naar Cent.
Het is tegen de klok van 22.00 uur als ik daar aankom. Het huis waar ik naar op weg bent bevindt zich in een rustige straat. Ik parkeer mijn auto en loop naar de deur. Er brandt nog licht. Snel druk ik op de bel. Geen reactie. Dan maar op de deur kloppen. Wederom geen reactie. Als ik aan de deurknop draai, voel ik de deur van het slot springen. Snel stap ik naar binnen en sluit de deur.
Twee paar ogen kijken mij verbaasd aan; een man gekleed in een blauwe spijkerbroek en rood overhemd, en een hondje wat in zijn mand mij aankijkt.
“Excuses, ik moest kloppen want de bel doet het niet.” zeg ik verontschuldigend.
“Kijk Geràrd, die meneer is zo een neetje bat zo, Geràrd” zegt de hond tegen de baas.
“Een beetje nat, Bobbie. Ja, dat klopt. Hoe kan ik u helpen?” zegt de man die Geràrd heet. Ik zie direct, hij is geen dief. Hij kan niets te maken hebben met de diefstal.
“Goedenavond meneer, ik ben detective. Ik onderzoek een diefstal van een diamant. Ik ontving een aanwijzing die mij hierheen bracht. Weet u daar iets van?
“Neen, ik weet daar niets van. Maar een aanwijzing zegt u? Hoe zag die aanwijzing eruit?”
“Nou… ik heb een doos ontvangen met hierin een aardappel.”
“Maar lap zeg, dan kan ik u helpen denk ik! Vanmiddag kwam mijn goede vriend Octaaf langst met een pakketje. Leek het op die doos daar?” Geràrd wijst naar een bruine natte doos in de hoek. De doos staat in een plat geel vocht.
Ik loop op de doos af en open deze. Heel de doos zit voor met eieren, waarvan sommige gebroken zijn. Onderin zie ik een zwart kaartje liggen met de tekst: “Wie zoekt zal vinden – Aanwijzing 2: Hij die op grote voet leeft en kennis heeft van alles, zal in zijn lab de derde aanwijzing ontvangen. Gna Gna Gna… “
Ik weet over wie dit gaat. Het is mijn goede vriend Professor Jeremias Gobelijn.
“Excuses voor het storen. Ik moet verder op mijn zoektocht. Ik wens u beiden een goede nachtrust toe en deze eieren… gooit u die maar weg hoor!”
Snel stap ik weer in mijn auto en zet koerst naar de Oude Kasteelweg, te Zonnedorp.
Het is na middernacht als ik door de voortdurende regen mijn auto parkeer tegenover de woning. Er brandt nog licht. Ik stap uit en bel aan. Niet veel later gaat de deur open en staan mijn goede vriend voor mij.
“He, wat leuk je te zien! Blijf lekker buiten staan! Ik bedoel: kom vooral binnen!”
“Hallo Jermias, wat fijn je weer te zien. Hoe is het met je?
“Met mij is alles mis! Ik bedoel: Met mij gaat het goed! Wat kom jij hier doen?”
“Ik ben ingehuurd door de politie. In Antwerpen is een grote diamant gestolen en ze willen dat ik hem vind. Nu heb ik al 2 aanwijzingen gevonden. De laatste aanwijzing stuurde mij jou kant op. Maar, ik kan mij niet voorstellen dat jij een diamant heb gestolen!”
“Zeker wel!” zegt Professor Gobelijn
“Uhm, wat zeg je nu?”
“Ik bedoel: Zeker niet! Daar heb ik geen tijd voor. Ik ben net bezig om vliegende eieren uit te vinden. Kom maar mee naar mijn labaratorium.
Snel loop ik achter hem aan door de donkere gangen van het landhuis.
Al snel loop ik het lab in. Overal borrelen flessen met gekleurde vloeistoffen. Het ruikt er heel zuur.
“Wat stinkt hier zo?”
“Dat is die doos daar. Die heb ik vanmiddag ontvangen. Ik denk dat er nieuwe materialen inzitten.”
In de hoek van de kamer staat weer een bruine doos. Nat en in een plas vloeistof. Als ik dichterbij kom ruik ik wat de vloeistof is. Als ik de doos open zit deze vol met flessen azijn. Eén van de flessen heeft een rood etiket met de tekst: “Wie zoekt zal vinden – Aanwijzing 3: Wie niet sterk is moet slim zijn. Helaas geldt dat niet voor de man wiens haren te tellen zijn”
“Professor, ik moet gaan! Ik moet verder met mijn zoektocht!”
“Wat gezellig dat je blijft! Ik bedoel: Natuurlijk! Ga maar snel. Ik zie je snel weer!”
Wederom stap ik in mijn auto en rijdt de snelweg op.
03.00 uur – De donkere straten van de Antwerpse wijk Seefhoek zijn leeg en verlaten. Ik parkeer voor de woning van Dhr. Lambik en Dhr. Jerom. Als ik aanbel doet een deftige heer de deur open: “Goedenavond, ik ben de weledelgestelde heer Lambiek! Aanschouw! Wat kan ik voor u betekenen?”
De geur van bier dringt mijn neusgaten binnen. Deze heer heeft duidelijk te diep in het glaasje gekeken. Ik moet snel weg.
“Excuses dat ik u lastigval, meneer, maar ik heb een vreemde vraag. Heeft u een bruine doos ontvangen?”
“Hoe durft u een dergelllijke vlaag aan mij te stellen? Waalllom maakt u geen gebruik van mijn intellect?” meneer Lambik wordt boos.
Achter hem verschijn een spierbundel in pyjama.
“Bik rustig worden. Bik een biertje te veel gedronken. Bik naar bed” klinkt het.
Zonder verder iets te zeggen pakt de spierbundel meneer Lambik op en legt hem op bed. Niet veel later verschijnt hij weer. “U zei?”
“Excuses dat ik u lastigval, meneer, maar ik heb een vreemde vraag. Heeft u een bruine doos ontvangen?”
“Ja, hier. En nu Jerom slapen.”
De deur gaat voor mij dicht. In het licht van de straatlantaarns open ik de doos en zie flessen olie. Tussen de flessen ligt opgevouwen een Vlaamse vlag. Als ik hem uitvouw staat er in grote letters op geschreven: “Wie zoekt zal vinden – Laatste aanwijzing: De diamant is verborgen bij hem die dagelijks een boete ontvangt van € 140,00 en er altijd perfect gekleed uitziet. Gna Gna Gna…”
Het is tegen de middag als ik de hoofdstad van ons land binnenrijdt. De zon heeft de wolken verdrongen en laat zijn warme stralen schijnen. Het is druk in de stad. Ik zoek een parkeerplaats voor mijn auto en loop over de Grote Markt. Mijn maag begint te knorren. Bij het frietkraam op de markt koop ik een bakje Vlaamse friet met echte Belgische mayo. Heerlijk!
Als ik het op heb loop ik de markt af richting de straathoek van de Stoofstraat en de Eikstraat. “Meneer, u hier? Wat een toeval!”
Verbaasd kijk ik om. Daar staan Jansen en Jansen. In hun zwarte pakken, met hun zwarte bolhoeden en hun zwarte wandelstokken.
“Heren, wat doet u hier?” vraag ik op mijn beurt.
“Wij zijn vandaag vrij, ziet u. Wij gaan samen de stad in. Onze bolhoeden zijn nodig aan vervanging toe. Heeft u de diamant al gevonden?”
“Nog niet heren, maar loopt u even met mij mee. Ik weet waar de diamant te vinden is!”
Op de hoek aangekomen hoor ik water stromen. Daar op de straathoek van de Stoofstraat en de Eikstraat staat een klein jongetje te plassen. Gekleed in een frietbakkersoutfit. Met zijn ene hand richt hij zijn straal de goede kant op en met zijn andere hand staat hij in zijn zijde. Onder zijn arm is een bakje friet bevestigd met een klodder mayo.
Snel pak ik het bakje bij de jongen vandaan. Het bakje voelt zwaarder aan dat kan. Onzichtbaar aan hen die passeren ligt daar, onder de mayo, de grote diamant.
“Kijk eens heren, uw diamant!”
Verbouwereerd kijken Jansen en Jansen naar mij als ik de diamant onder de saus vandaan haal.
“Hoe is het mogelijk! U bent echt de beste detective die wij hebben!”
Snel nemen ze de diamant over en lopen, zonder verder nog iets te zeggen, de straat in. Hoofdschuddend kijk ik ze na. Dan ga ik ook maar naar huis.
‘Ding Dong Ding Dong Ding Dong’
De oude, staande klok in de hal laat zijn gelui horen. Het is negen uur ’s avonds en buiten is het nog licht. De laatste zonnestralen van de dag kleuren van geel naar oranje en rood.
Ik zit met de avondkrant voor mij in mijn oude leunstoel, op de achtergrond klinkt de stem van sopraan Bianca Castafiore die een liefdeslied ten gehore brengt. Ik kijk naar de krantenkoppen: “Vlaams gewest wil naar oost” “Kostbare diamant teruggevonden door Jansen & Jansen” “Rijkdom maakt niet gelukkig”. Ik besluit het laatste artikel te lezen. In het artikel staat het volgende:
“Hoe vaak denkt u dat geld of rijkdom u gelukkig maakt? Dat is niet zo! Wij weten beter. Als kinderen hebben wij geen geld nodig. Wij kunnen buiten spelen met onze vrienden, wij krijgen liefde van onze ouders of verzorgers. Wij genieten van de natuur en het buiten zijn. Als volwassene vergeet u dat soms, maar dat zijn de momenten waarop je gelukkig kunt zijn met heel weinig. Stop met het najagen van geld, rijkdom en eer! Het is niet nodig.
Met behulp van onze vrienden (waarom C. Rimson) hebben wij een diamant gestolen en verstopt om u hieraan te herinneren! Neem ons advies ter harte: Dan wordt u ook een stukkie gelukkiger!
S&W, Jom&Fil, Ann&Roz
Een glimlach verschijnt op mijn gezicht. Voor ik verder kan lezen klinkt wordt er hard op de deur gebonsd.
“Doe open! Doe open! Dit is een noodgeval!”
Maar dat is een verhaal voor een andere keer!
Johannes R
Reactie plaatsen
Reacties