Vorige week hebben wij al gekeken naar de begeleiders van de psalmen. Toen hebben wij gezien wat niet moet. Maar hoe moet het dan wel?
Voor de organist die psalmen en gezangen begeleid is een belangrijke taak weggelegd. Hij/zij heeft de muzikale leiding in handen van de gemeentezang.
Tijdens de erediensten is zijn functie echter groter; Ook tijdens de prelude, interludes en postlude van de kerkdienst is hij verantwoordelijk voor de muzikale invulling.
Als één van de weinigen heeft hij een taak tijdens de dienst.
- De koster; hij zorgt voor de praktische zaken (verwarming, verlichting, verzorgen geluid, enz.)
- De diakenen; zij zamelen de geldelijke gaven in
- De ouderling van dienst; hij is verantwoordelijk voor de Bijbellezing en de gemeente
- De predikant/De ouderling aan de beurt om de predicatie te lezen; Hij zal de gemeente stichten en verwoordt wat God in Zijn Woord tot ons gesproken heeft.
En
- De organist
Wat een verantwoordelijkheid ligt er dan ook op de schouders van de organist. Hij is, net als de ouderlingen en predikant, verantwoordelijk voor het stichten der gemeente. Hij heeft echter geen woorden tot zijn beschikking, alleen zijn spel.
Onvoorbereid een dienst begeleiden zou in mijn ogen dan ook niet mogelijk moeten zijn. Hij moet zich verdiepen in de liturgie die voor ligt, zich in lezen in het thema. Zijn spel moet naadloos daarop aansluiten.
Het zou vreemd zijn als een preek over Genesis 3 (de zondeval) vooraf werd gegaan door een Toccata op Psalm 146: ‘Prijst den Heer met blijde galmen’. Het zou vreemd zijn dat de kerkgangers tijdens het verlaten van de kerk na een preek over Lukas 2 (Kerstevangelie) begeleid zouden worden door een grave gespeelde Psalm 51 ‘Genâ, o God, genâ, hoor mijn gebed’.
Nee, de organist die zich voorbereid laat in een preek over het schip in de storm de grote waterstromen van Psalm 42 de kerkgangers over het hoofd gaan, hij laat in een preek over de grootsheid van het uitspansel de sterren uit Psalm 19 twinkelen.
Als de preek zich toespits op een zingende Paulus en Silas in de gevangenis klinkt er door de donkere tonen van de nacht een Vox Humana die zingend de woorden uit Psalm 42 vertolkt; “’k Zal Zijn lof zelfs in de nacht zingen daar ik Hem verwacht.” En als de preek gaat over de leeuwenkuil waarin Daniël geworpen werd, dan kun je zomaar het brullen van het orgel horen. Steeds feller, steeds sterker. Dan klinken de mixturen, trompetten, cornetten en bazuinen op de wijs van Psalm 22.
Wel moet de organist één ding voor ogen houden; het gaat niet om hem. Als de kerkgangers de kerk uitlopen moeten ze het niet hebben over zijn spel, het moet gaan over de inhoud van de prediking. Zijn spel moet te allen tijde ondergeschikt zijn aan Gods woorden; gesproken bij mondde van predikant of ouderling.
Als de organist dit ten volle beseft, dan vloeit zijn spel samen met de woorden der prediking. Dan kan het hart van kerkganger en organist beroerd raken, dan kunnen woorden tekortschieten waar klanken juist de stilte kunnen vullen.
Dan mag heel even het orgel overal,
Bij het bidden, smeken, danken en het vreugdgeschal,
Zich tot des HEEREN glorie paren!
Volgende keer: Psalmen: De Inhoud
Johannes R
Reactie plaatsen
Reacties