Dit artikel is onderdeel van de serie ‘Kleur bekennen’. In 10 artikelen nemen we het prachtige kleurenspectrum door, van wit tot zwart. Dit artikel is mede tot stand gekomen door de lezers van my-thougts.nl
Bij deze het vervolg op het artikel van vorige week.
Waar andere kleuren in de Bijbel veelvuldig voorkomen, is dat met de kleur geel niet het geval. Slechts 3 maal komen wij de kleur tegen:
“En de priester de plaag zal bezien hebben, dat, zie, haar aanzien dieper is dan het vel, en geelachtig dun haar daarop is, zo zal de priester hem onrein verklaren; het is schurftheid, het is melaatsheid van het hoofd of van den baard.” – Leviticus 13:30
“Daarna zal de priester die plaag op den zevenden dag bezien; indien, zie, de schurftheid niet uitgespreid en daarop geen geelachtig haar is, noch het aanzien der schurftheid dieper dan het vel is” – Leviticus 13:32
“En de priester hem zal bezien hebben, dat, zie, de schurftheid in het vel uitgespreid is, de priester zal naar het geelachtig haar niet zoeken; hij is onrein” – Leviticus 13:36
Wie Leviticus 13 opzoekt zal zien dat dit hoofdstuk handelt over de melaatsheid en hoe het volk van de Israëlieten hiermee om moest gaan, ten tijde van het oude testament. De melaatsheid was toen, maar is ook nu (Lepra), een ernstige besmettelijke ziekte. De ziekte tast het huid- en zenuwstelsel aan waardoor er handicaps en verminkingen ontstaan.
Voor de melaatse in Israël betekende de melaatsheid een verstoting uit de gemeenschap. Een eenzaam en verdrietig bestaan was zijn/haar lot. Verbannen van familie en vrienden zochten de melaatsen elkaar op en droegen elkanders lasten.
“Onrein! Ik ben onrein!” De roep werd met grote regelmaat gehoord in de steden van het Joodse rijk. Maar ook nu nog klinkt de roep: “Onrein”. Niet alleen meer in Israël, maar over de hele wereld. Wij leven in de dagen na Pinksteren, het woord is (en wordt) nog dagelijks verspreid over de aarde.
“Onrein, u en ik zijn onrein!” klinkt nu van de preekgestoelten waar predikanten, zendelingen, evangelisten en ouderlingen u en mij de spiegel van Gods wet voorhouden.
Allen zijn wij onrein, de zonden kleven ons allen aan. Ons hart is niet veel anders dan de grotten waar de melaatsen zich schuil hielden, het is een spelonk vol van melaatsheid. Ook nu kunnen wij niet zelf beter worden, daar is een middel voor nodig. Een Middelaar die ons van de kwaal wil bevrijden.
De afgelopen maanden zijn wij hier, als nooit tevoren, bij bepaald. U en ik liepen met mondkapjes over straat, goed oplettend of wij niet iemand zagen niezen of zijn neus zagen snuiten. En overkwam ons dat, dan haasten we ons om (net iets te luid) “Wat is die hooikoorts toch vervelend!” te zeggen.
Meer dan ooit voelden wij ons onrein, niet wetend of de ziekte zich bij onze gesprekspartners bevond, niet wetend of wij zelf al onrein waren (dan maar weer een testje doen). We wasten onze handen kapot om de ziektekiemen maar weg te krijgen.
Maar heeft één van ons eraan gedacht dat ons hart al onrein was voordat het virus rond ging waren? Heeft u eraan gedacht dat u, toen u de negatieve test zag en blij was dat u niet ziek was, toch nog een dodelijke ziekte in u rond droeg? Beseffen wij dat ook wij naar de grote Zorgdrager moeten vluchten en moeten smeken om een medicijn voor onze kwaal? Dat ook wij zouden smeken met hart en mond: “Heere! indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.” – Mattheüs 8 : 2.
Wat zou het dan een eeuwig groot wonder zijn als u en ik uit Zijn mond de woorden mochten horen uit Lukas 5 : 13: “Ik wil, word gereinigd!”
Johannes R
Reactie plaatsen
Reacties