Ik geef toe… ik ben wat vroeg met een artikel te schrijven over vorst. De herfstochtenden zijn fris, maar echt koud is het nog niet. Zelfs de term vorst-aan-de-grond is nog niet langsgekomen. Toch duik ik met u alvast de koude in, want er is genoeg te vertellen over het zo bekende kinderliedje wat zingt over zeven zielige kikkertjes.
Er zaten zeven kikkertjes
Al in een boerensloot
De sloot die was bevroren
De kikkertjes half dood
Ze kwekten niet, ze kwakten niet
Van honger en verdriet
Er zaten zeven kikkertjes
Al in een boerensloot
In het liedje wordt direct duidelijk in welk jaargetijde wij ons bevinden. Het is winter. Het vriest dat het kraakt. De polders zijn met een witte laag rijp bedekt. Je ziet de winterzon de hemel aan het oosten kleuren naar een zachtroze en later licht oranje kleur. Boven de velden hangt de ochtendnevel. Hier en daar komen de zonnestralen erdoorheen.
Wij lopen tussen de velden door. Aan de linkerkant staan hoge bomen, aan de rechterkant is een sloot, daarachter uitgestrekte velden waarop niets lijkt te groeien. De grond is omgeploegd. De groenten die gezaaid en gekweekt worden zijn verborgen onder een mantel van donkerbruine klei.
Hier en daar glinstert het veld van een bevroren plasje water.
Niets klinkt er door de stilte. Enkel het geknisper van de bevroren weg onder onze voeten. Diep in onze jas gedoken met een sjaal stevig rond geknoopt vervolgen wij onze weg tot iets onze aandacht trekt. In de sloot naast het pad steken zeven kleine kopjes uit het ijs. Zeven kikkertjes zitten vastgevroren in het ijs. Ze maken geen geluid meer. Op het eerste oog zou je zeggen: de winter heeft weer slachtoffers gemaakt. Voorzichtig komen wij naderbij.
Dan zien wij dat de oogjes van de kikkers ons verdrietig aankijken. Ze hebben het koud, ze hebben honger en ze zijn verdrietig. Ze kunnen geen kant op en zitten daar maar te wachten. Ze zijn al half dood.
Wat een verdrietig liedje. Wij sluiten het maar snel af. Het einde. Of toch niet? Want… Ik kende alleen maar het eerste couplet. Niets is minder waar, er zijn nog 2 coupletten die het lied een heel andere wending geven.
De jongste, die een wijsneus was
Zei tot zijn kameraads
Die malle nachtegalen
Wat hebben zij een praats
Was eerst het ijs maar in de dooi
Wij zongen net zo mooi
De jongste, die een wijsneus was
Zei tot zijn kameraad
Ondanks dat de kikkers halfdood zijn, begint er toch één te praten. De jongste van de groep. Hij verkeerd in barre omstandigheden, maar heeft toch genoeg kracht over om de branieschopper uit te hangen.
Op het moment dat zacht het gezang van de nachtegaal de stilte van de morgen doorbreekt trekt hij zijn kikkermond open; “Jahoor, meneer en mevrouw Nachtegaal zingen weer het hoogste lied. Wie denken ze wel dat ze zijn? Wij kunnen met zijn zevenen veel beter zingen!”
En laten wij eerlijk zijn; wie het geluid van kikkers gehoord heeft, weet dat dit het geluid van nachtegalen zal overstemmen. Kikkers kunnen aardig wat decibellen produceren. Vraag is wel welke zang mooier klinkt…
De kleine kikker beseft wel; er moet nog iets gebeuren voor wij weer mooi kunnen zingen. De temperatuur moet omhoog, de dooi moet intreden.
De milde lieve lente kwam
Zij kwaakten d’oude wijs
Als zij dat zingen noemen
Wens ik ze weer in’t ijs
Ik geef die kikkers allemaal
Voor ene nachtegaal
De milde lieve lente kwam
Zij kwaakten d’oude wijs
Tussen het tweede en derde couplet zitten een paar maanden. Het is inmiddels lente geworden. Wij lopen weer over het pad met de bomen. Daaraan groeien hoog boven onze hoofden frisgroene blaadjes. Op de akkers rechts van ons steken de eerste gewassen de kopjes boven de grond. De temperatuur is aangenaam, mijn jas hangt open.
Ook de sloot naast ons krioelt van het nieuwe leven. Een moeder eend met haar kuikens maakt een zwemtochtje. Een otter springt met een grote sprong in het water en verdwijnt voor wij er erg in hebben. Wij genieten ervan tot…
Een groot kabaal verstoort te stilte. Snel zoeken onze ogen de sloot af. Daar in het midden van de sloot zitten op een waterlelie blad zeven kikkers. Ze zingen erop los. Hun benarde positie van een paar maanden geleden zijn ze vergeten.
Zij wel, maar ik niet. Met mijn handen op mijn oren kijk ik weemoedig omhoog. Was de nachtegaal er maar weer die er in de winter ook was. Die zong zoveel mooier…
Johannes R
Reactie plaatsen
Reacties