Ik ga slapen, Ik ben moe!

Gepubliceerd op 21 april 2023 om 11:46

Het is altijd een bijzonder teer moment wanneer een kind, voor het gaat slapen, neerknielt voor het ledikant. Het sluit de ogen, vouwt de handen. Het bidt al zingende, samen met vader en/of moeder, de woorden die eens door Ds. de Liefde zijn geschreven.

 

Ook ik denk terug aan de tijd dat ik nog jong was en samen met mijn moeder het gebed bad, elke avond opnieuw. Aan de muur van mijn kinderkamer hing een tegeltje met het gedicht. Elke avond wierp ik er een blik op. Onderaan stond een afbeelding van een kleine, geknielde jongen.

 

Denkt u ook terug aan uw kindertijd?

 

Ik moet denken aan de tijd dat ik in de verstandelijke gehandicaptenzorg werkte. Iedere avond bad ik daar aan het bed van mijn cliënten het kindergebed. Soms wel zes keer op een avond. Ook dan maakte het keer op keer een diepe indruk.

 

Aan welk moment denkt u terug?

 

Ik moet ook denken aan de predikant die eens vanaf de preekstoel zijn preek afsloot met de woorden uit ‘Ik ga slapen’. Hij zei: “Zouden wij dit gebedje niet elke avond moeten bidden? Als wij jong zijn, als wij groot geworden zijn en zelfs als wij oud zijn?”

 

Want de inhoud van dit gedicht is zo rijk, zo diep. Het moet op u en mij een diepe indruk blijven maken. Avond in, avond uit. Altijd.

 

Ik ga slapen, ik ben moe,
'k sluit mijn beide oogjes toe,
Heere houdt ook deze nacht,
over mij getrouw de wacht.

 

De inleiding van het gebed bepaalt ons bij het moment dat dit gebed gezongen wordt. Het is aan het begin van de avond. Achter ons ligt een drukke dag, we zijn moe van ons werk of van school. Of van andere zaken die de drukke agenda zo kunnen bezetten.

 

We zijn moe, willen gaan slapen. Maar wij beseffen: Dat kan niet zonder leiding van Hem. Ook in de nacht zijn de gevaren vele. Daarom vragen wij of de Heere ons wil bewaren in de komende nacht. Als hij ook maar 1 seconde Zijn hand van ons af zou trekken; dan zouden wij niet meer wakker worden. Dan sliepen wij voor altijd, tot de jongste dag! Dan moeten wij geborgen zijn.

En als wij dat niet zijn, hoe kunnen wij dan gaan slapen? Angst en vrees zou ons lot moeten zijn, want wat als die nacht de Heere ons wegnam? Dan waren wij voor altijd verloren.
Daarom klinkt het zacht: “Houdt over mij de wacht!”

 

't Boze dat ik heb gedaan,
zie het Heere toch niet aan.
Schoon mijn zonden vele zijn,
maak om Jezus wil mij rein.

 

Het tweede vers start anders. Het bepaalt ons bij wie wij zijn geworden door de zondeval. Dat boze wat wij elke dag doen. Wat ons kwaad kan maken, wat ons verdrietig maakt, wellicht zelfs wanhopig. Die zonde die wij maar niet kunnen laten. Elke dag opnieuw.

Dat verschrikkelijke boze, wij slaan onszelf er in gedachten door op de borst. Wee onzer…

 

Maar het tweede couplet blijft niet hangen bij het boze. Nee, zacht klinkt in de tweede zin al de smeking: “Zie het Heere toch niet aan! Ik heb vele, zeer vele zonden gedaan, maar wil u ze door het bloed van Uw Zoon vergeven? Alleen U kunt dit doen! Alleen U kunt genade schenken!”

 

Zorg voor arme kind'ren Heer',
en herstel de zieken weer.
Ja, voor alle mensen saâm,
bid ik U in Jezus naam

 

En wij bidden niet alleen voor onszelf, nee, ook anderen gunnen wij die druppels van zegen. Dat armen gevoed mogen worden, dat zieken genezen mogen worden. Voor iedereen bidden wij dit gebed.

 

Niet alleen dichtbij, maar ook veraf. Iedereen heeft een nieuw hart nodig. De Chinees die in een cel zit omdat hij vervolgd wordt voor zijn geloof (Zie het blok onderaan deze pagina!), de Oekraïner die in zijn hut aan het front ligt te slapen, de Turk die op de puinhopen van zijn huis huilt om het verlies van een geliefde, de Indiaan die diep in het Braziliaanse oerwoud fruit plukt, de zakenman die op Wallstreet zijn aandelen verkoopt, de schipper van het Cruiseschip op de Stille oceaan. Iedereen heeft hulp en redding nodig.

 

Sta mijn ouders trouw ter zij,
wees mijn vrienden ook nabij.
Geef ons allen nieuwe kracht,
door de rust van deze nacht.

 

Na het gebed voor ieder ter wereld vernauwt de kring zich tot de naasten. Als eerste de ouders, en ik besef, niet allen die dit gebed bidden zullen de ouders (nog) nabij hebben. Wat kan het een smart zijn bij het uitspreken van deze zin.

Wij vragen ook voor onze vrienden om hulp. Hen die echte vrienden mogen hebben, weten vaak dat juist de vrienden soms hulp nodig hebben. Soms is een klap op de schouder voldoende, soms een gesprek, soms een helpende hand. Maar onze hulp (hoe goed onze intentie ook is), hij is niet voldoende als Zijn hulp uitblijft!

 

Wij vragen voor ons allen om nieuwe kracht door de rust van de nacht.

 

Doe mij dankbaar en gezond,
opstaan in de morgenstond.
Als 'k mijn oogjes open doe,
lacht Uw zon mij vriend'lijk toe.

 

Voordat wij ons gebed afsluiten blikken wij nog 1 keer vooruit naar het einde van de nacht. Wij vragen of wij weer op mogen staan. Of Gods zegen ons dan ook tegemoet wil komen en Zijn zon ons wil beschijnen.

 

Nou, je zou zeggen: “we hebben alles gevraagd. Wij zeggen ‘Amen’ en gaan slapen”. Ow ja? Vergeten wij dan niet iets? Is er ons niet één ding van node?

 

Wilt U luisteren wat ik vraag,
een nieuw hartje wil ik graag.
Dat eerbiedig luisteren wil,
en gehoorzaam volgen wil.

 

Voordat wij ons gebed besluiten klinkt er nog een laatste couplet. Een laatste vraag. “Wilt u mij een nieuw hart geven? Wij moeten bekeerd worden! Wij moeten een enige troost kennen, beiden in leven en sterven (Heidelbergse Catechismus, zondag 1, vraag 1). Zonder die troost kunnen wij wel opstaan, zonder die troost kunnen wij wel slapen, maar wat als ons leven dan ten einde komt?

 

Daarom klinkt nog één keer de vraag: “Ik zou graag een nieuw hart willen Heere, een hart wat U wil volgen, wat voor U wil leven en wat met U wil sterven. Wilt U mij dat geven uit genade?”

 

Tot slot klinkt het ‘amen’ als besluit op dit gebed. Wij gaan slapen, onze ouders en vrienden gaan slapen, ook de onbekenden veraf. Wij denken niet meer na over de woorden door ons gebeden. Zou de Heere ze gehoord hebben?

 

Of mogen wij die vraag niet stellen? Want… staat er niet in de Heidelbergse Catechismus, zondag 52, vraag 129 bij de uitleg op het woordeken ‘Amen’:

Het zal waar en zeker zijn.
Want mijn gebed is veel zekerder
van God verhoord,
dan ik in mijn hart gevoel,
dat ik zulks van Hem begeer.

 

Johannes R

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.