...Bidt God...

Gepubliceerd op 3 mei 2024 om 17:00

Vorig jaar heb ik na de Koningsdag een artikel geschreven over vers 2 van ons nationale volkslied. Dit jaar kijken wij naar vers drie.

 

Lijdt u, mijn onderzaten
die oprecht zijt van aard,
God zal u niet verlaten,
al zijt gij nu bezwaard.

In de eerdere delen heb ik al uitgelegd dat het volkslied is ontstaan in tijden van verdrukking, de Spaanse overheersing is een feit. In het eerste couplet heeft Willem van Oranje zich voorgesteld. In het tweede couplet heeft hij zijn, ik zou bijna zeggen, geloofsbelijdenis afgelegd.

 

In dit derde couplet veranderd de toon van Willem. Hij heeft het niet langer over wie hij als persoon is of als geloofsman, hij richt zich voor het eerst tot hen die onder hem gesteld zijn. Hij richt zich tot het volk dat hij van harte lief heeft gekregen. Hij richt zich tot het volk der Nederlanden.

 

Hij ziet dat het volk lijdt. Hoe zou dat in zijn hart hebben gelegen? Hoe is het voor u om iemand te zien lijden en machteloos toe te moeten kijken? Ik denk dan aan het kind wat ziek in zijn bedje ligt. Als vader of moeder kun je hooguit de kleine in de armen nemen en het met liefde omringen. Ik denk aan de grootouder die, in hoge ouderdom, zijn dagen moet slijten in bed. Wat spreekt uit de ogen soms de wil om weer rond te kunnen rennen. Machteloos zit je aan het bed ernaast.

 

Een ander zien lijden is soms lastiger dan wanneer het lijden jou toebehoort. Dan probeer je jezelf op te richten, bid je tot God om hulp. Dan is er de strijdvaardigheid.

Dat alles ontbreekt wanneer het de ander betaamt. Vaak is omringen met liefde de enige optie.

 

En wat als een volk in lijden is? Onwillekeurig moet ik denken aan de volkeren van Oekraïne, Palestina, Rusland en Israël. Allen zijn in oorlog verwikkeld. Dan kleuren overal ter wereld gebouwen in de kleuren van de vlaggen, dan gaan de rekeningen van de fondsen open en geven wij massaal. Ik denk ook aan de hoorn van Afrika die geteisterd wordt door grote droogte. Ook daarvoor diepen wij diep in de buidel en geven wij onze gaven.

 

Toch… kunnen wij het lijden zelf wegnemen? Of proberen wij enkel te verzachtten?

 

De oorlog in Willems tijd duurt maar voort. Vele verliezen zijn reeds te betreuren. De ziekenhuizen liggen vol. Het volk verzwakt en lijdt onder de grote druk.

Willem ziet het en zijn hart stroomt vol met medelijden.

 

Daar horen wij de vader des vaderlands zijn volk moed inspreken: “God zal u niet verlaten, al zijt gij nu bezwaard.”

Valt het u ook op? Hij zegt niet: “Vreest niet, oh burgers. Ik ben er. Ik zal u bevrijden van de Spanjaarden.” Willem wijst naar boven! Hij kan het niet in eigen kracht. Hij weet dat zijn volk ook niet bevrijd zal worden omdat hij dit graag wil of hij een groot krijgsman is. Hij weet dat de verlossing van elders moet komen en dat gelooft hij met zijn hele hart. Willem wijst omhoog en zegt: “God zal u niet verlaten!” Hij twijfelt er niet over of er zal voor zijn onderzaten gezorgd worden. “Daal haastig ter verlossing neer, o God, en red ons uit gevaren.”

 

Die vroom begeert te leven,
bidt God nacht ende dag,
dat Hij mij kracht zal geven,
dat ik u helpen mag.

 

Al is Willem ervan overtuigd dat er redding zal komen voor hen die oprecht van aard zijn, hij wijst zijn volk erop hoe deze redding verkregen kan worden. Hij weet dat hij als een instrument van God gebruikt kan worden om de verlossing van de Spaanse overheersing te bewerken.

Maar al is hij de leider van het volk der Nederlanden, Willem beseft dat hij voor God slechts is als een bloem op het veld. Dat ook hij, als de wind daarover waait, het hoofd moet buigen. Willem beseft dat hijzelf niet de kracht heeft om te strijden en zijn volk voor te gaan, dat hij de kracht moet krijgen van omhoog. En al ligt hij daar zelf iedere dag voor op de knieën, hij heeft ook de kracht van het gebed van zijn volk nodig.

 

Daarom richt hij zich in het bijzonder tot hen die vroom begeren te leven. “Volk van God, bidt om kracht voor mij. Vraag aan de Heere of hij mij de kracht wil geven om u voor te gaan in de strijd. Vraag hier dag en nacht om. Ik heb dit nodig!”

 

Wat een tere vraag ligt er verscholen in dit derde couplet. En wat een les…

 

Hoe vaak denken wij de lijdende zelf te kunnen helpen? Komen wij aandragen met adviezen over wat wel en niet moet gebeuren? Hoe vaak denken wij dat de dokter ons kan genezen? Hoe vaak verwachten wij iets van hen die over ons gesteld zijn?

 

Beschaamd moet ook ik dan het hoofd buigen. Hoe vaak ben ook ik niet vergeten om eerst onze God en Vader te bidden om kracht voor de lijdende, om wijsheid voor de dokter, om kracht voor hen die de leiding hebben, enz.

 

Dan stellen wij allen de vraag aan ons: “Bidt God om kracht voor ons, wij hebben dit allen nodig!” Zouden wij dan niet direct op de knieën moeten vallen?

Welzalig hij, die al zijn kracht
En hulp alleen van U verwacht,
Die kiest de welgebaande wegen;

 

Johannes R


Lees ook de andere delen:

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.